Vandaag ben ik onderweg met een dierbare vrouw. We dolen door de stad, langs grachten en panden. Zij, naast mij, haar huid gebruind van ver over zee. De herfstzon kleurt haar blonde haar. In ons gesprek reizen we met gemak van hier naar daar. Passeren kinderen ons, zo klein ze zijn, zo groot ook al, zo gevormd soms al. Ook vrienden en zussen passeren, net zoals de ouderen. Onze opa’s en oma’s, moeders en vaders. Mijn vader, haar oma. Beiden dwalen ze door tijden en plaatsen van ooit. De tijd en mensen door elkaar halend. Vriendelijk, maar soms ook boos. Mensen aan het einde van hun leven. Mensen van wie we houden en van wie we de komende jaren afscheid zullen moeten nemen.
We spreken over wat we willen geven. Zij leert mensen anders kijken, spelen, er zijn, helemaal met alles wat ze hebben. Ik wil niets liever dan mensen helpen trouw aan hun ziel te zijn. We herkennen iets in elkaar.
We herkennen het struikelen over grote wensen en grote opdrachten, waar we maar ten dele in slagen. De ziel houdt zich het liefst verborgen en komt alleen verlegen naar voren als ze zich echt veilig en gewenst weet .
We drinken als vanouds een drankje bij KEEK.
Als we afscheid nemen schijnt de zon nog steeds op haar blonde haren, en op mijn gezicht. Een verlegen herfstblad dwarrelt voor ons op een zuchtje wind. Ik loop en zwaai en zie plotseling weer de vele mensen op straat. Waren ze er de hele tijd al? Terwijl ik naar huis loop dansen in mijn hoofd de volgende woorden.
So let us pick up the stones over which we stumble, friends,
And built altars.
Let us listen to the sound of our own voices,
of our own names,
of our own fears.
Let’s claw ourselves from the graves we dug,
Let’s lick the earth from our fingers
Let’s look up and out and around.
the world is big, and wide, and wild, and wicked,
and our lives are murky, magnificent, malleable,
And full of meaning.
Oremus. Let us Pray
Padraig ó Tuama
Geef een reactie