We rijden over de weg naar Lauwersoog. Die weg die ik al mijn hele leven ken. Daar is de benzinepomp. Daar is de afslag en daar zoeft het dorp voorbij. Kun je keren? Vraag ik na vijf minuten aarzelen. Mijn lief draait welwillend om en onder luid protest van pleegzoon op de achterbank, de reis duurt al zo lamg, rijden we terug.Kijk, als je hier naar rechts ging kwam je uit bij het rode kruis-gebouw en later bij de grote speeltuin. En achterin het dorp, wat verder rechtdoor woonde dokter de Vries in een groot huis met zijn aardige vrouw en zijn kinderen waar ik mee speelde als ik bij mijn tante was. Ik aarzel als ik de oude kerk zie. Daar woonde ze toch dichtbij? De rode huisjes staren mij vriendelijk aan. Welke was het ook al weer? Waar woonde ze? Het was toch vlak achter een kerk? Ik herinner me plotseling weer de kinderen in de speeltuin. De tweeling en het meisje dat al vrouwenkleren droeg en maat 40 had. De tweeling was nogal wisselend in hun affectie naar mij en mijn zusje. Tegen mijn tante deden ze aarxig. Mijn tante kende ongeveer het hele dorp want ze was wijkverpleegster.
Op een dag had de tweeling ze een slecht humeur en bleven de twee zusjes ons treiteren. ik zie nog zo voor me dat ze achter ons aan het paadje bij het huis van mijn tante opkwamen. Ik had gedacht dat ik daar veilig was, maar nee. Ze schrokken nergens voor terug. En toen gebeurde het wonder. Plotseling kwam mijn vader tevoorschijn. Hij had een stofjas aan en een zakdoek op zijn hoofd met vier knopen. Hij rende naar buiten en jaagde de tweeling zo weer het pad af. Hij rende achter ze aan op de straat en riep dingen als; ‘.zijn jullie nou helemaal mal geworden? Wegwezen!’
Ik knik terwijl ik het tafereel nog een keertje voor me zie. Wehe den Hoorn, het dorp waar ik alleen als kind veel was en later, toen mijn tante in Groningen ging wonen, alleen nog maar voorbij reed. Dan zie ik het huisje. Dat moet het zijn.
Geef een reactie