Lange tijd waren mijn ouders de ‘meer-wetenden’ en ‘bijna-alles-kunners’. Maar ik ontdekte op een gegeven moment dat ik meer wist over bepaalde dingen dan mijn ouders. Ik denk dat dat begon op mijn middelbare school. Mijn moeder kon me niet echt helpen met wiskunde, mijn vader nog wel. En later met biologie en scheikunde had ik echt bijlessen van mijn leraren nodig omdat mijn beide ouders dat ook niet echt meer snapten. Dat was een gekke gewaarwording. Gelukkig konden ze me wel veel leren over het leven.
In de loop van de tijd werd het verschil in kennis en opleiding minder belangrijk en gingen de gesprekken meer over het leven van alledag en over wat hierna kwam. Ik denk dat dat vrij normaal is. Nu zijn mijn ouders 86 en ben ik in de 50 en hebben zij voor het leven meer en meer de steun van professionals en van ons als kinderen nodig.
Maar wat als je al op 7 of 8-jarige leeftijd merkt dat je ouders veel minder kunnen dan jij?
Dat je dan al zelf kookt, zelf opstaat, soms je ouders ‘s morgens wakker moet maken en je eigen broodtrommel vult? En als je terwijl je ouder wordt, meer en meer de assistent wordt van je ouders omdat de mensen en de samenleving om je heen van je verwachten dat jij de (jonge) mantelzorger bent?
Een illustratie voor iedereen die dat niet kent, maar wel van leuke films houdt, is de film Matilda, op basis van het gelijknamige boek van Roald Dahl. Over het meisje Matilda dat geboren wordt in een gezin dat totaal anders is dan zij. Ze leert zichzelf lezen, koken, opruimen, de bibliotheek vinden en vraagt haar ouders of ze naar school mag. Een hilarische film.
En tegelijk gebeurt het ook echt zo. Sommige kinderen worden geboren uit ouders met een verstandelijke beperking. Lees verder →