Op een avond krijgt een jonge man, die na een lange en vermoeiende werkdag onderweg is naar huis, een telefoontje van zijn bezorgde vrouw. ‘Schat, wees voorzichtig onderweg. Ik hoorde net op de radio dat een of andere idioot is waargenomen, die heel hard rijdt aan de verkeerde kant van de snelweg.’ ‘Sorry, lief’, schreeuwt hij terug. ‘ik kan nu niet met je praten. er is niet één idioot, er zijn er wel duizend!!!’
Rollins gaat in zijn hoofdstuk drie nog even door met het weghalen van alle illusies die we als mensen over onszelf hebben. Ieder mens wordt gevormd door de context waar hij of zij in opgroeit en zich begeeft. Deze context bepaalt hoe we naar de werkelijkheid kijken en ook wat we als waar beschouwen. Onze religieuze, culturele en politieke verhalen tonen ons beelden van onze werkelijkheid. Wanneer we andere mensen ontmoeten met andere beelden van de werkelijkheid is dit op zijn minst confronterend, maar vaker nog bedreigend. ‘Wij’ zitten immers ‘goed’?
Wat Rollins schrijft is voor mij niet nieuw, maar wel irritant waar. Ik kan me nog levendig allerlei situaties herinneren waar ‘mijn waarheid’ keihard botste met die van de ander. Als tiener, als ik een vriendje had die niet geloofde. Als ik in contact kwam met mensen uit subculturen waar de rol van de vrouw ondergeschikt was aan die van de man. In Zuid Afrika werd ik wakker geschud door mensen van de communistische partij die het helemaal niet eens waren met het westerse ingrijpen in Irak destijds. In het klein, als vrienden, kennissen een tijdje in mijn huis kwamen wonen en ‘anders’ waren. En ik heb op allerlei manieren geprobeerd om mensen over te halen om mijn werkelijkheid te delen. Het bracht immers de meeste harmonie als mensen naar mijn beeld werden herschapen? Ik heb ook culturen ‘uitgekotst’ en ‘buitengesloten’ , als ik mijn eigen weerzin en afschuw niet onder ogenschouw kon nemen. Ik tolereer zaken die ik niet waardeer zolang ik er niets van weet en ja, ik doe ook heel vaak pogingen om in dialoog met anderen te gaan om via wederzijds begrip tot overeenstemming te komen.
Rollins schrijft dat al deze reacties iets gemeen hebben: namelijk dat wij in alle gevallen boven de ander staan. Toen ik dat las dacht ik; ‘nee hoor, echt niet!’ Maar inmiddels denk ik al; ‘ja, waarschijnlijk toch wel’. Als we een duidelijk perspectief van de waarheid hebben, kan dat er toe leiden dat we daarin leidend worden, en daarmee dus ook boven de ander gaan staan. Rollins nodigt ons uit om te leren luisteren. Ook geen nieuwe gedachte, maar ook weer zo waar. Luisteren op een manier waarbij je daadwerkelijk de ander probeert te volgen vanuit het perspectief van de ander, is verrekte moeilijk. Rollins nodigt ons uit naar de kwetsbaarheid en de zwakte te gaan. Tijdens het luisteren proberen naar onszelf te kijken vanuit de ogen van de ander. Het resultaat daarvan is dat we in plaats van de ander te zien als raar, onszelf gaan zien als raar.
Waar het gaat om mijn individuele keuzes en ontwikkeling kan ik Rollins helemaal volgen, maar nu kom ik bij het moeilijkste stuk uit dit hoofdstuk. Rollins beschrijft namelijk dat de kerk zich aansluit bij andere instellingen die een mythologische voorstelling presenteren als de waarheid en zich vaak ontpopt als een extreme vertegenwoordiger van het scheppen van mythes en de mensen ook nog vertelt dat dit verhaal rechtstreeks bij God vandaan komt. De kerk plaatst zich volgens Rollins op deze manier boven alle groepen die pretenderen inzicht te bieden in de aard van het bestaan. Hij eindigt het hoofdstuk met de vraag hoe het christendom in zijn meest radicale en ontwrichtende vorm de kerk kan bekritiseren en werkelijke vrijheid kan bieden. Okay… het triggert mij enorm, deze gedachte, gelukkig ben ik geen dominee.. Ben benieuwd op welke manier Rollins dit voor zich ziet.
Geef een reactie