Er was eens een vrouw. Een leuk mens. Een open mens. Ze was onderwijzeres. Eerst in een school en later, toen iedereen moest vluchten, gaf ze les in een kamp; ergens in een souterrain. De omstandigheden waren niet ideaal. Er waren papieren en potloden, er was krijt, maar dat was het dan. De kinderen echter bleven lachen en komen, dus de lerares bleef ook komen. Veel moeders probeerden jurkjes en truitjes te breien en daarna te verkopen om spullen voor ‘de school’ te kunnen kopen. De lerares sprak na haar lessen met hen. Ze luisterde naar verhalen over verkrachtingen en plunderingen. Ze sprak met de moeders, de vrouwen, de kinderen. Ze bad met ze. Ze was van grote waarde voor haar gemeenschap. Ze bracht hoop. Toen viel er een bom op het souterrain. Zeven kinderen en de lerares overleden.
Geef een reactie