Er was eens een vrouw. Een hardwerkende vrouw. Ze ging iedere dag naar haar werk, zorgde voor haar kinderen, besteedde aandacht aan haar man. Belde haar vrienden en vriendinnen, organiseerde buurtmaaltijden en gaf altijd wat aan collectanten die aan de deur kwamen. Ze steunde ‘artsen zonder grenzen’, had een adoptiekind via Compassion en World Vision. Het was zo’n vrouw waar iedereen bewonderend naar keek en zich afvroeg hoe ze het allemaal redde. Op een dag zei haar buurvrouw ‘wat ben je toch een goed en nobel mens’. De vrouw glimlachte; maar toen ze thuis moe op de bank zat bleven de woorden van de buurvrouw in haar hoofd rondcirkelen en ze vroeg zich af waarom. Ze had liever niet gehad dat de buurvrouw dat had gezegd. Nu leek het net alsof zij een goed en nobel mens wilde zijn.
Het leek net alsof zij expres zo leefde in de hoop dat iedereen zou zien hoe goed zij was. Dat wilde ze helemaal niet. Ze werd toch gedreven door een andere motivatie? Door de heilige teksten die haar vertelden om vreemden welkom te heten en zwakken bij te staan. Die regels boden voor een samenleving van inclusiviteit. Door God zelf toch?
De vrouw wist plotseling niet meer of ze wel zo goed was. Nu woonde er midden in de stad, in een klein rijtjeshuis een kluizenaar. De vrouw had gehoord dat deze oude vrouw een grote wijsheid bezat. Ze besloot de kluizenaar te bezoeken.
Ze stapte op haar fiets en een half uur later belde ze aan bij het van buiten nogal armoedig uitziende huis. Een tel later ging de deur open en een oud vrouwtje met een enorme grote Mexicaanse hoed op haar hoofd deed open en nodigde haar uit binnen te komen met een zwierig armgebaar. De vrouw die gewend was aan een ruime kamer, ingericht via de laatste modetrends, zocht onwennig haar weg tussen stapels boeken, schilderijen, muziekinstrumenten naar een klein rood stoeltje in een hoek en keek naar de vreemd geklede oude vrouw met de Mexicaanse hoed terwijl ze zich afvroeg of ze wel op het goede adres was. ‘U bent toch de kluizenaar?’ vroeg ze tenslotte. ‘Zo noemen ze me. Wat is je vraag kind?’
De vrouw vertelde over haar leven en over de buurvrouw en over haar gepieker daarna. ‘Wanneer weet ik of ik daadwerkelijk het goede doe en ook goed ben?’ Vroeg ze tenslotte.
De kluizenaar stond op en scharrelde door de kamer. Terwijl ze liep mompelde ze geïrriteerd ‘Weer eentje die denkt dat het leven maakbaar is en het goede ook’ . De vrouw keek wat verbolgen naar het kleine kluizenaar met haar hoed. Het leek wel alsof die dacht dat ze niet goed bij haar hoofd was. Dat had nog nooit iemand tegen haar gezegd. Ze wilde al opstaan en zeggen dat het een vergissing was dat ze hier naartoe was gegaan toen de kluizenaar plotseling triomfantelijk achter het gordijn een klein potje met een plantje er in tevoorschijn haalde en aan haar gaf. ‘Neem dit mee naar huis, zet het in je tuin, kijk er iedere dag naar en doe hetzelfde als wat je het plantje ziet doen, wees als de bloem die tevoorschijn komt.’ De vrouw pakte het plantje aan, bedankte de kluizenaar wat afstandelijk en reed boos over de kostbare tijd die ze had verloren door dit bezoek naar huis. Ze zette de plant in de tuin en ging haar achterstallige werk doen. Zo gingen er een paar weken voorbij. De vrouw deed wat ze altijd deed. Maar ze was niet tevreden en ze voelde zich niet goed. Ze was eigenlijk gewoon moe van het leven dat ze leidde.
Op een dag halverwege een zonnige morgen stapte ze de tuin in. Plotseling stond ze stil. Voor baar ogen bloeide een prachtige bloem. De plant van de kluizenaar was tot bloei gekomen. In haar hoofd klonk de stem van de kluizenaar, ‘wees als de bloem’. De vrouw keek naar de grond, keek naar de lucht, keek naar de planten, keek naar de bloem..en realiseerde zich dat de kluizenaar gelijk had. Ze liep naar binnen, schonk nog een koffie in, nam een lekkere koek erbij en toen een stem in haar hoofd zei dat ze daar helemaal geen tijd voor had en dat dat bovendien niet gezond was, zei ze: SST!
Ze ging op haar tuinstoel zitten, nam slokjes van haar koffie en keek naar de prachtige bloem. Ze voelde zich warm worden van de zon, ze voelde dat haar armen en benen zich ontspanden en ze zuchtte diep terwijl ze zich verbonden wist met God.
Hieronder staat de versie van Ebba Pauli.
Geef een reactie